biekesblog


donderdag 29 oktober 2015

Waarom we emoties vooral niet moeten weren uit het maatschappelijke debat

-->

Asielzoekers die in een open centrum verblijven, zullen 'met aandrang' worden gevraagd steeds een identificatiebadge bij zich te hebben. Zo staat te lezen in een ontwerp van protocol dat de federale regering samen met de politie en Fedasil heeft uitgewerkt.

De betreffende badges zorgden meteen al voor heel wat polemiek. De reacties variëren van ‘discriminerend’ tot ‘verwerpelijk’, en her en der duiken vergelijkingen op met de Davidsster die het Duitse nazistische regime in 1942 oplegde aan de Joden.

‘De badge is goed’, zo reageerde opinierend hoofdredacteur Bart Sturtewagen in zijn editoriaal in De Standaard. “Het migratiedossier is al complex en belastend genoeg zonder dat we er ook nog eens op hoge toon overbodige discussies aan toevoegen.” En “Identificatieplicht associëren met het dragen van de Jodenster is kwalijk.” Kortom: wie achter het badge-idee iets anders zoekt dan louter praktische overwegingen is van kwade wil.

Het is niet voor het eerst en wellicht ook niet voor het laatst dat de suggestie wordt gewekt dat emoties ongepast en onwenselijk zijn in het politieke en maatschappelijke debat. Dat debat zou kennelijk ten allen tijde rationeel en feitelijk moeten zijn en wars van elke emotionele lading.

Alsof er zoiets bestaat als zuiver rationeel debat. Alsof politiek geen menselijke uitvinding is en niet over mensen gaat. Alsof je een politiek debat kan voeren zonder de historische, menselijke en emotionele context in beschouwing te nemen.

Wanneer ministers besluiten nemen, dan doen ze dat bij voorkeur met begrip voor de maatschappelijke context. Die context is vrij duidelijk. Europa voelt er weinig voor om vluchtelingen welkom te heten en maakt dat duidelijk aan de hand van ondubbelzinnige beslissingen en gekissebis over wie hoeveel asielzoekers moet opvangen. Meer en meer landen sluiten grenzen, veelal op weinig subtiele wijze, inclusief prikkeldraad, traangas en bewapende ordetroepen. Asielcentra worden belaagd, gemeden en in brand gestoken. Wie zich in die context welkom of veilig voelt als vluchteling is een onverbeterlijke optimist.
Beelden van duizenden mensen en kinderen die dagenlang door de regen en de kou ploeteren, met weinig meer om het lijf dan een plastic zak, doen niet meteen vermoeden dat wie op de vlucht is zich warm onthaald voelt.
Je zou hopen dat beleidsmakers net wel rekening houden met de emoties van wie hun besluiten treffen.

Je zou ook verwachten dat ministers hun geschiedenis kennen, in het bijzonder een van de  meest beladen en traumatiserende episodes van die geschiedenis. Had er echt niemand op het kabinet van Jan Jambon verwacht dat er associaties met de Jodenster zouden volgen? Of die vergelijking nu rationeel steek houdt of niet, het feit dat ze gemaakt wordt volstaat om duidelijk te maken dat je best omzichtig omspringt met bepaalde ideeën. De rel rond de burgemeester van Koksijde had wat dat betreft duidelijk genoeg aangegeven dat het badge-idee omstreden was en aanleiding gaf tot polemiek. Dat men er vervolgens voor kiest die gevoelens gewoon te negeren is veelzeggend.

Verder kunnen we er niet omheen dat deze regering, de grootste partij in het bijzonder, totnogtoe weinig blijk heeft gegeven van een empathische en solidaire houding in de hele asielcrisis. Niet zo vreemd dus dat weinigen geloven in de vermeend ‘louter praktische’ beweegredenen van minister Jambon en zijn partij. C’est le ton qui fait la musique.

Die praktische beweegredenen vallen trouwens vrij makkelijk te weerleggen. "Asielzoekers moeten sowieso altijd hun 'bijlage 26' bij zich hebben, waarop staat dat ze het statuut van asielzoeker hebben", aldus Els Keytsman van Vluchtelingennetwerk Vlaanderen. Asielzoekers zijn dus al in het bezit van een identificatiedocument, wat de noodzaak van de identificatiebadge in een schemerig daglicht plaatst.

Mijn favoriete filosofe, Martha Nussbaum, omschrijft wat ik bedoel als volgt: "Emoties zijn geen onberedeneerde of domme lichamelijke bewegingen. Integendeel, emoties zelf zijn intelligent. Zonder emoties is ons denken krachteloos."
Nussbaum verzet zich tegen een ethiek die zuiver rationeel is.
Emoties zijn niet altijd geschikt als basis voor de politiek. Bijna alle emoties kunnen volgens Nussbaum ontaarden wanneer ze zich enkel richten op een kleine kring. Maar echt gevaarlijke emoties zijn volgens haar die emoties die ervoor kunnen zorgen dat bepaalde groepen worden uitgekotst door een samenleving. Toch is ze van mening dat dergelijke negatieve emoties niet met het verstand bestreden moeten worden. “Je moet ze bestrijden met andere emoties: met woede over wat minderheden wordt aangedaan, en met liefde voor alle mensen.''



woensdag 28 oktober 2015

Complimenten



Om kans te maken ooit Belg te worden moeten erkende vluchtelingen onder andere ondertekenen dat men de waarde "gelijkheid tussen mannen en vrouwen" respecteert. Want dat is wat echte Belgen doen. Toch? 
Ik had per abuis wat tijd om daarover na te denken. Over dat hele gendergelijkheidsvraagstuk dus. Over hoe moe ik geworden ben van het gezwets over de zogenaamd verworven rechten van westerse vrouwen en de daarbijhorende dooddoeners. Dat we niet zo moeten zeuren. Dat we overdrijven. Dat we geen gevoel voor humor hebben. Dat er tegenwoordig niks meer mag.

'Wijven moeten niet zoveel complimenten maken.' bulderde kamervoorzitter Louis Major tegen politica Nelly Maes toen die vroeg om met haar meisjesnaam te worden aangesproken. Gek lang is dat niet geleden. Gek veel is er niet veranderd, al luidt en oogt het moderne seksisme doorgaans wat minder onbeschoft.

‘Na drie overwinningen op rij moet journaliste Danira Boukhriss Terkessidis wat gaan doen aan haar imago.’ schreef de ‘VIPS-journalist’ van Het Laatste Nieuws deze week. Danira had namelijk ‘Dat kan mij op dit ­moment niet veel schelen.’ geantwoord op de vraag wie van haar tegenstrevers in De Slimste Mens Ter Wereld ze het liefst zag doorgaan naar de volgende ronde. ‘Dat is geen foutje in de roes van de overwinning, maar ongepaste arrogantie’, aldus Het Laatste Nieuws. Eerder had Slimste Mens-presentator Erik Van Looy al opgemerkt dat Danira ‘niet op haar mondje gevallen’ was.

Het klinkt en leest allemaal wat minder grofgebekt als ‘wijven die complimenten maken’, maar in se komt het op hetzelfde neer. Dat we nederig, bescheiden en vooral niet ad rem mogen zijn.

Ik bracht mijn lagere schooljaren door op een katholieke meisjesschool onder nonnenbewind. Het motto van zuster directrice was ‘wees voornaam’. ‘Voornaam’ werd in die tijd en context vrij vertaald als: nooit tegenspreken, altijd met je benen netjes tegen elkaar zitten, en vooral, onder geen beding, de indruk wekken dat je ergens een eigen mening over had.

Het spreekt voor zich dat ik toen al niet uitblonk in voornaamheid, last had van oprispende meningen over vanalles, en mijn benen niet in de plooi kreeg. Tot overmaat van ramp sprak ik al eens tegen als de situatie daar volgens mij om vroeg.

Een paar tientallen jaren later bevond ik me door professionele omstandigheden met regelmaat rond een vergadertafel in exclusief, of in ieder geval hoofdzakelijk mannelijk gezelschap. Ik leerde dat ik in het beste geval genegeerd, in het slechtste geval belachelijk gemaakt werd als ik me ‘voornaam’ gedroeg. Ik leerde dat ik gedoogd werd en op termijn eventueel gerespecteerd, wanneer ik m’n job naar behoren deed. Dat mijn engagement in twijfel werd getrokken toen ik moeder werd, maar dat van mijn lief, nochtans de vader van hetzelfde kind, onverminderd werd bejubeld. Dat ik nooit naar sympathie moest hengelen, dat mijn mening nooit opwoog tegen die van een man en dat ik genadeloos werd opgeofferd wanneer dat iemand goed uitkwam. Intussen weet ik dat ik niet de enige ben met dat soort ontluisterende ervaringen. Ik wil ze niet te eten geven, de hordes moegetergde vrouwen die onzacht in aanraking kwamen met mannelijke en paternalistische bestuurders of directies. Het blijkt een gevecht dat niet te winnen valt. Een vrouw die zich aardig en bescheiden gedraagt wordt niet ernstig genomen. Wie het spel meespeelt en zich assertief toont, is een bitch of een vervelend, en dus op te ruimen obstakel. Assertiviteit blijkt een kwaliteit voor mannen, maar een vergiftigd geschenk voor vrouwen.

Het voordeel is dat weinig mannen het ooit aandurfden mij ‘schatje’, ‘poepke’ of ‘mieke’ te noemen en ik zelden werd lastiggevallen. Het nadeel is dat mannen mij maar zelden ‘aardig’ of ‘lief’ schijnen te vinden, laat staan voornaam, en dat verdoken aanbidders liever hun schoenen opeten dan mij hun sluimerende liefde te verklaren.

Geheel toevallig viel mijn oog vorige week op een studie van de universiteit van Berkeley waaruit bleek dat mannen wel van slimme vrouwen houden, maar er geen relatie mee willen. Ik nam een extra kop koffie met een losbandig stuk chocolade en vroeg me af of ik niet nog een huisdier (m/v) zou nemen, als die mannen dan toch zo’n complimenten hadden.

Afijn, wat ik dus eigenlijk zeggen wou: het is niet omdat vrouwen mogen stemmen, studeren en werken en we wetteksten hebben die het strafbaar maken om je vrouw bont en blauw te slaan, dat we gelijk behandeld worden. Subtiel en sluipend seksisme is misschien wel de giftigste soort en verdomd lastig uit te roeien.





maandag 12 oktober 2015

Verboden te klimmen

Zondagnamiddag. Ondanks de herfstkilte schijnt de zon genereus.
De zonen hangen. Eentje op de sofa, languit achterover, z’n gezicht verstopt achter een tablet, waaruit hemeltergende geluiden galmen. De andere ijsbeert door de woonkamer, beurtelings de mantras “ik verveel me” en “er is niks om te doen” reciterend.

Ik sta in de keuken te rommelen in een zeldzame vlaag van opruimwoede en beslis dat ik er genoeg van heb. Ze werken op mijn zenuwen, met hun lamlendige gehang en gezeur. Naar buiten ermee. Ik hoor mezelf dingen zeggen, waarvan ik had besloten ze nooit te zullen zeggen, een besluit van voor ik kinderen had weliswaar. Dat het over en uit is met de schermpjes en dat het veel te mooi weer is om binnen te zitten. Dat ze me irriteren met hun gezeur en ostentatieve verveling. Dat ze nu, onmiddellijk, stante pede, naar buiten moeten, naar het park, de straat in, en zelf maar moeten bedenken wat ze daar uitvreten. Dat er gras is om op te voetballen en bomen om in te klimmen. Met een lang en verongelijkt gezicht sjokken ze weg, bal onder de arm. De jongste moet ik twee uur later zelf uit het park gaan plukken en is woest als ik meedeel dat het tijd is om te eten.

Maandagochtend. Ik schuim het nieuws af. Twee veertienjarigen zouden in een Antwerps park het lef hebben vertoond om in een boom te klimmen. Dat schijnt niet te mogen, in Antwerpse bomen klimmen. Ik lees het nog eens, voor de zekerheid. Je weet nooit zeker of er staat wat je leest vooraleer je voldoende koffie hebt geconsumeerd.
Het blijkt te kloppen: in bomen klimmen is ten strengste verboden. Niet enkel in Antwerpen, maar ook in een reeks andere Vlaamse steden.
Ik mompel iets over verkrampt en verzuurd en van de pot gerukt, maar antwoord knarsetandend “niets, niets” wanneer de zonen vragen waar ik het over heb. Straks krijg ik ze helemaal niet meer naar buiten en blokken ze mijn verwoede pogingen af door met de letter van de wet te zwaaien.

Diezelfde ochtend word ik gebeld door een journaliste, met de vraag of het klopt dat ik mijn drukke, wat aparte kind, niet had willen laten testen. Ik vertel dat dat klopt. En dat ik niet weet op welke manier eender welk label of etiket mijn duracellkind minder luid, druk en apart zou maken.

Wat ik wel weet, maar moedeloos inslik, is op welke manier je kinderen problematische labels aansmeert. Door ze op te sluiten en stil te laten zitten bijvoorbeeld, eerst op school, daarna aan de keukentafel, voor onvermijdelijk huiswerk of broodnodige bijles. Door je steden zo te laten dichtslibben met auto’s dat kinderen nergens nog veilig kunnen fietsen, steppen of skaten. Door tieners die niet binnenzitten, maar buitenkomen, “hangjongeren” te noemen en met doorgedreven argwaan te bejegenen. Of door ze te beboeten wanneer ze in een boom klimmen.

Ik denk dat ik straks eens een boom zoek om in te klimmen. En daar gewoon blijf zitten tot iemand me kwijt is.