biekesblog


vrijdag 26 september 2014

De kunst van het rekenen


‘Kijk ons eens renderen!’. ‘Zie eens hoeveel werkgelegenheid wij creëren!’
Het lijkt wel alsof de cultuursector zich eerst grondig over het regeerakkoord heeft gebogen en zich wat economisch en ideologisch jargon heeft eigengemaakt, voor ze reageerden op de onheilstijdingen over nakende besparingen.

Ik lees en hoor de verdediging en zucht. Niet dat ik het niet begrijp. Die verkrampte reflex om je bestaansrecht te verdedigen wanneer je het in gedrang ziet komen. Die verwoede pogingen om de taal van de aggressor te spreken, kwestie van elkaar misschien ergens te ontmoeten. Allemaal heel logisch. Allemaal heel begrijpelijk.

Maar ik word er treurig van.

Als theatergezelschappen moeten gaan bewijzen hoeveel ze ons opbrengen in harde cash, als musea met hun boekhouding en publiekscijfers moeten zwaaien om ons duidelijk te maken dat ze een meerwaarde betekenen voor de samenleving, als muziek zich voornamelijk relevant moet tonen in cijfers, return en bereik, dan blijft de prangendste vraag onuitgesproken en dus onbeantwoord.

Nooit werd er een sonate geschreven met als doelstelling om het Bruto Nationaal Produkt de hoogte in te drijven. Geen enkel theaterstuk werd geschreven, geregisseerd of gespeeld met economische groei in het achterhoofd. Niemand schilderde ooit een meesterwerk om de staatskas te spijzen. Geen enkel schrijver tikt de slotzin van een roman met dollartekens in het achterhoofd.

Cultuur is geen product. Laat ons dan ook stoppen met die marketing-speak die iets anders pretendeert.

Cultuur is bewaren wat ooit werd gecreeerd omdat het iets zegt over wie we waren, over onze identiteit en onze geschiedschrijving.
Het is met opstaand nekhaar en kippenvel in een concertzaal staan en nog dagen nazinderen.
Het is onthutst of verdwaasd achterblijven na een beklijvende theatervoorstelling, die ons en onze samenleving in vraag stelt.
Het is blij zijn dat wij en onze kinderen de hele zomer lang van muziek kunnen genieten, in elke uithoek van Vlaanderen, op pleinen en weiden en in parken.
Het is gepijnigd, maar trots luisteren hoe onze kinderen viool, gitaar of drums leren spelen aangemoedigd door een gedreven en begeesterd muzikant.
Het is ook een taal geven aan wie nooit veel zegt, laat staan gehoord wordt. Het is trots geven aan wie dacht niets te hebben om trots op te zijn.

We delen allemaal in de trots wanneer de uitdragers van onze kunsten over de grenzen heen in de prijzen vallen, zoals voetbalonverschilligen toch oprecht blij kunnen zijn wanneer de Rode Duivels winnen.
Hoe wij als natie, als volk, worden gezien door de buitenwereld hangt nauw samen met het uitzicht van ons creatief landschap.

Cultuur is niet van en voor een elite. Wie iets anders beweert dwaalt. Een rijk cultuurlandschap is open en gevarieerd. Het betrekt en bereikt diverse doelgroepen. Van het amateurtoneel in Izegem tot de meest hermetische voorstelling van De Tijd. Van de Vieze Gasten in de volkse Brugse Poort tot het internationaal geprezen Rosas. Van aanstormend talent in een groezelige muziekclub tot op het podium van Rock Werchter. Van de bloemschikcursus in het parochiecentrum tot het literaire festival in de Vooruit. Van vernieuwende fictie op de openbare omroep tot experimentele jazz in een duistere club.

Cultuur is verbinden. Van mensen en ideeën, van wat mooi en lelijk is, van u en ik en alle anderen. Niet dat we allemaal hetzelfde moeten vinden en willen. Er is genoeg voor iedereen. Wie vandaag naar Rock Herk trekt zit binnenkort misschien in de opera. Wie niks heeft met theater leest misschien wel eens een boek. Wie niet leest bezoekt misschien wel eens een festival. Dat doen we niet omdat het jobs creëert of de markt stimuleert. Dan doen we voor de lol, voor de schoonheid en het samenzijn.

Cultuur is een collectief goed. Cutuur is van ons. Laat u niets anders wijsmaken.

Daar staat geen prijs op. Dat valt niet te becijferen. Laat ons stoppen met het rekenen, begroten en bewijzen. Laat dat economisch jargon alstublieft links liggen, want het dekt de lading niet.


vrijdag 12 september 2014

Graag traag


Onlangs had ik een lang en open gesprek met iemand die ik niet kende, op een moment van de dag waarop mensen vertrouwelijkheden uitwisselen die ze doorgaans voor zichzelf houden.  De persoon in kwestie verlangde naar een slagboom om naast te zitten, ik naar een kudde grazende schapen om te behoeden en vredig naar te staren. In het echte leven doen we allesbehalve zitten en staren. Vandaar. Het gesprek was een momentopname, de toon van verlangen en de eerlijkheid bleven hangen als een hardnekkige wolk ochtendmist.

Mijn collega zit al een tijdje zonder stroom. Te betrokken, te bezorgd, te veel kopzorgen. Tot alles te moeilijk werd en de dagen doorliepen in de nachten, zonder rust, zonder slaap, zonder genade.

Gisteren luisterde ik op de sectordag van de podiumkunsten naar een aantal bevlogen mensen, die hun visie op het functioneren van hun sector deelden. Het bleken stuk voor stuk noodkreten: van de actrice die 19 dagen per jaar op de planken stond en de overige dagen de benen onder haar lijf uit rende tussen repetitielokaal en vakbond, tussen subsidiedossiers en audities, en zelden genoeg verdiende om te overleven; van de artistiek leidster die onzacht in aanraking kwam met een zakelijk bestuur dat haar beleidsplan te soft en te weinig lucratief achtte en liever inzet op rendement en bereik. Zij bleef als een gek doorijveren, tot het licht uitging. “Stralend opbranden”, zo noemde ze dat. Ook in het vallen schuilt er poëzie.

Vanochtend ving ik een flard op van een radio-uitzending over burn out bij jongeren. Ze moeten te veel, ze worden van school naar muziekles, van muziekles naar klimzaal gesleept, en maken tussendoor nog wat obligaat huiswerk. Hangen en lanterfanten zijn te mijden. Alles moet een doel hebben, liefst een meetbaar en tastbaar doel.

Een vriendin liet me net weten dat het niet gaat, dat haar lijf protesteert, dat ze onderbemand zijn op haar werk, dat haar dochter met hoofdpijn en doodmoe van school komt. Dat er begrijpend en instemmend gezucht wordt wanneer ze dat aankaart op haar werk en op school. Na al het begrijpen en instemmen gaat de race gewoon verder.

Diezelfde week komt historicus en auteur Rutger Bregman met een nieuw boek op de proppen. Het boek mag dan nieuw zijn, de ideeën zijn dat allerminst. Een basisinkomen voor iedereen en een 15-urige werkweek. Beide ideeën liggen al bijna een eeuw op tafel en duiken nu en dan weer op, met een nieuwe agenda en in een nieuw jasje.

Wie zoals ik al eens de bedenkelijke eer heeft een regeerakkoord door te nemen, die beseft dat die arbeidsduurverkorting en dat basisinkomen niet op wandelafstand liggen. Dat we lichtjaren verwijderd zijn van een duurzame en zorgzame visie op tijdsbesteding en arbeid.

Liever offeren we onszelf en de onzen verder op, aan iets wat niet van ons is. Omdat het zo hoort, omdat het niet anders kan, omdat anders en trager utopisch zijn.

Zo nu en dan, waar en wanneer de plicht en de waakzaamheid ons met rust laten, en we luidop durven dromen omdat we veilig zijn, dan delen we verlangens, naar slagbomen en schapen, naar witruimte om vrij in te vullen of leeg te laten. Naar tijd om te rijpen en om te verliezen.

Bregman citeerde Oscar Wilde, die stelde dat onbehagen de eerste stap is in de vooruitgang van de mens.' Hoeveel onbehagen hebben we eigenlijk nodig om die vooruitgang ook echt te dromen en na te streven?






vrijdag 5 september 2014

Weigeren te vallen


Vanochtend gleed ik onelegant uit over een voorbarig vers gevallen blad. Mijn hond scheen mij wat meewarig uit te lachen, maar echt zeker weet je dat nooit met honden. Naar goede gewoonte stemde het blad in kwestie, en bij uitbreiding alle andere valbereide bladeren, mij instant melancholisch en overviel het fait-divers mij met geanticipeerde heimwee.
Naar iets terugverlangen wat er officieel nog is, maar officieus al is vertrokken. Daar bestaat, voor zover ik weet, geen passend woord voor in de Nederlandse taal.

Heimwee naar een zomer die geestdriftig en vol belofte van start ging, maar al snel de moed liet zakken, net als ikzelf.

De feestelijke stemming liet zich weerloos fnuiken door een lawine aan kommer en kwel. Het bloed van de ene was nog niet droog of elders vloeide vers bloed naar de goot. Het vergde doorgedreven inspanningen om te volharden in de zomerse jolijt-stemming, temidden van zoveel rampspoed.
Alsof die onheilstijdingen niet volstonden om ons uit ons dagelijkse lood te slaan, werd binnenslands een politiek steekspel uitgevochten waar weinig fraais aan te vinden was.
‘s Avonds, bij de ondergaande zomerzon, knuffelde ik mijn trouwe huisdier plat om het gebrek aan grotemensenliefde te compenseren. Mijn slapende kinderen zagen er mooier en weerlozer uit dan ooit, argeloos weggegleden in hun kinderdromen.

Zelden kostte het mij meer moeite om de neiging tot vluchten te onderdrukken.
De zomer werd een zure appel om met verwrongen smoel doorheen te bijten, tot aan het bittere klokhuis. Een oefening in vluchten zonder bewegen. In het sussen van een vol hoofd en een krampend hart. In geconcentreerde liefde voor wat acuut van onschatbare waarde leek.

Als ik een blad was bleef ik hangen, volhardend in al mijn opdrogende geelte, vastbesloten om nooit te lossen.